Hoge Raad casseert inzake culpoze brandstichting
Op 22 mei 2025 casseerde de Hoge Raad in een zaak waarin Sophie Stevens had geklaagd over de bewezenverklaring van culpoze brandstichting. Sophie betoogde onder meer dat het hof ontoereikend had gemotiveerd dat cliënt met ‘grove of aanmerkelijke schuld’ had gehandeld, omdat het hof geen gedragingen had vastgesteld waarop dit oordeel kon worden gegrond en het hof niet was ingegaan op het verweer dat de brand (mogelijk) was ontstaan doordat cliënt op de bank in slaap was gevallen toen hij een sigaret rookte. AG Paridaens concludeerde in lijn met de cassatieklacht.
Na herhaling van belangrijke uitgangspunten met betrekking tot het bewijs van “schuld” als delictsbestanddeel, overwoog de Hoge Raad:
“2.7 De vaststellingen van het hof houden niet in door welke gedraging van de verdachte open vuur in aanraking is gekomen met het bankstel en/of de stoel. Het oordeel van het hof dat de brand – wegens verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid – aan de schuld van de verdachte te wijten is, zoals bedoeld in artikel 158 Sr, is, gelet op wat de verdediging heeft aangevoerd, niet toereikend gemotiveerd. Daarbij heeft de Hoge Raad mede in aanmerking genomen dat het hof onder meer de – door de verdediging blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte – mogelijkheid open heeft gelaten dat de brand is ontstaan doordat de verdachte met een brandende sigaret in slaap is gevallen.”
Lees de volledige uitspraak hier.