Sjöcrona - van Stigt Advocaten

Hoge Raad casseert na afwijzing voorwaardelijk getuigenverzoek – art. 6 EVRM

Een geslaagde cassatieklacht van Linda van der Hut over de beslissing van het hof op een voorwaardelijk getuigenverzoek van de verdediging.

In cassatie klaagde Linda over de afwijzende beslissing van het hof op een (voorwaardelijk) getuigenverzoek van de verdediging. Na herhaling van relevante overwegingen uit HR:2023:1516 m.b.t. het vereiste dat de verdediging het “nodige initiatief” neemt en uit HR:2021:576 en HR:2021:1418 m.b.t. de gevallen waarin het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden verondersteld, de beoordeling van de “overall fairness” van procedure en het gewicht van de betreffende verklaring, overwoog de HR:

“2.5.1 Het hof heeft overwogen dat het “in de rede had gelegen” het verzoek eerder te doen dan bij pleidooi in hoger beroep, terwijl “niet kan worden gezegd dat de verdediging niet (reeds eerder) in de gelegenheid is gesteld om de genoemde personen als getuigen te horen”, waardoor het verzoek niet voldoet “aan de aan een dergelijk verzoek te stellen eisen”. Over die eisen heeft het hof overwogen dat de verdediging “tot het doen van een dergelijk verzoek het nodige initiatief neemt en een stellig en duidelijk verzoek indient waarin de wens wordt kenbaar gemaakt dat de verdediging het ondervragingsrecht wenst uit te oefenen”.

2.5.2 De op deze overwegingen gebaseerde afwijzing door het hof van het verzoek (…), waaraan door de verdediging onder meer ten grondslag is gelegd dat de eerder afgelegde verklaringen van die getuigen een belastende strekking hebben, is (…) niet toereikend gemotiveerd. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat (…) niet begrijpelijk is het oordeel van het hof dat het (voorwaardelijke) verzoek van de verdediging niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. In dat verband is van belang dat (…) de omstandigheid dat de verdediging geen gebruik heeft gemaakt van een eerder bestaande gelegenheid om wensen met betrekking tot de ondervraging van getuigen kenbaar te maken, terwijl daarvoor op dat moment geen beletsel bestond, op zichzelf in dit geval niet voldoende grond biedt voor de afwijzing van zo’n verzoek. De Hoge Raad neemt verder in aanmerking dat het hof de bewezenverklaring heeft aangenomen mede op grond van de door de verdachte betwiste verklaringen van [1] en [2] zonder dat de verdediging deze getuigen heeft kunnen ondervragen. Daarbij is van belang dat het hof niet ervan blijk heeft gegeven te hebben nagegaan of een goede reden bestond voor het niet oproepen van deze getuigen, en het hof ook niet nader het gewicht van de door [1] en [2] afgelegde verklaringen in de bewijsconstructie in zijn overwegingen heeft betrokken. Het oordeel van het hof dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, is daarom niet toereikend gemotiveerd.(…)”

Lees de volledige uitspraak hier.